Dit is een nogal cerebrale brief aan het worden
Beste Nicolette,
Het spijt me dat dit antwoord lang op zich liet wachten. Ik heb twee kinderen en geen noodzakelijk beroep, maar zal mijn best doen voortaan sneller te reageren. Een brief per week lijkt me goed om aan te houden, jij? Anders verliezen we de vaart.
Je schreef dat je het grijs mist, en ik moest denken aan de tv-kok bij wie ik gisteren voor een rubriek op bezoek ging. Hij neemt stelling tegen hoe we als land en wereld reageren op Covid-19, maar schiet daarin niet door. Toch merk ik dat ik voorafgaand aan ons gesprek al zijn woorden woog (ik verdiepte me in zijn video’s en andere uitingen online) en daarbij probeerde uit te maken of hij een ‘meegaand schaap’ of een ‘virusgekkie’ is. Zelf val ik in de eerste categorie, wat me verbaast omdat ik erg dwars kan zijn en sterk geloof in dingen zelf uitzoeken, in zelf nadenken. Je kunt kennelijk – hierin de link met jouw grijsgemis – het een óf het ander zijn: een sceptische mondkapdrager lijkt geen optie, een gekkie dat wél vertrouwt op de goede bedoelingen achter het coronabeleid evenmin. Misschien heb je gelijk en zijn we als samenleving steeds meer gepolariseerd. De opkomst van de genderfluïditeit past dan weer niet in dat plaatje, maar daar kun je natuurlijk ook felle voor- en tegenstanders van vinden, wat weer heel dichotoom is.
Een racistische gek moest het in de jaren ’80 nog met gestencilde pamfletten doen; nu begint hij een webpagina en trekt daar gelijkgestemden heen door extreem te reageren op gematigde fora.
Zou dat ogenschijnlijk toegenomen zwart-witte niet (ook) een gevolg kunnen zijn van de stijgende hoorbaarheid van een tegengeluid? Ik bedoel, dat die dichotomie er altijd al was, maar dat bepaalde meningen/geluiden niet in het debat voorkwamen, onzichtbaar bleven. Een racistische gek moest het in de jaren ’80 nog met gestencilde pamfletten doen; nu begint hij een webpagina en trekt daar gelijkgestemden heen door extreem te reageren op gematigde fora. Hoe harder dit extreme tegengeluid klinkt, hoe meer de gematigden naar de andere oever vluchten. Het midden loopt dan leeg.
Ik heb een zoon van negen die YouTube-filmpjes kijkt waarin Brabantse jongens lullen over niks terwijl ze gamen. Mijn zoon is niet de enige die deze filmpjes kijkt, ze halen makkelijk miljoenen views. Natuurlijk vind ik dat belachelijk, zie ik er een achteruitgang in ten opzichte van de dingen die ikzelf als kind graag deed en keek. Maar ik weet vrij zeker dat mijn ouders hun bedenkingen hadden bij de programma’s die ik leuk vond. Wat ik bedoel te zeggen: moeten we er geen rekening mee houden dat de tendensen die we zien negatiever kleuren doordat onze eigen blik geleidelijk meer bij het verleden dan bij de toekomst gaat horen?
Drie jaar geleden overleed een oom van mijn vrouw op hoge leeftijd. Hij was slim en hij had humor; je kon hem er goed mee plagen, maar feit is wel dat hij de wereld zo zoetjesaan was gaan zien als ontspoord en ten dode opgeschreven. Alles was platgelopen en van alle schoonheid (behalve die van kleine kinderen) was alleen een schaduw over, niets was nog authentiek. De mens van nu was dom en egocentrisch. Verzachtende factor: de man had in Venetië gewoond in de jaren ’50, en er sinds die tijd een appartementje aangehouden. Een hardere illustratie van het verdwijnen van authenticiteit kan ik zo gauw niet bedenken.
....wat als onze eigen blik van zo’n zere plek geleidelijk een etterende wond maakt?
Een vinger op de zere plek is natuurlijk nooit verkeerd, maar wat als onze eigen blik van zo’n zere plek geleidelijk een etterende wond maakt? En als dat zo is: waarom zou onze blik dan met de jaren zoveel donkerder kleuren? Is dat biologisch? Moeten we ons geleidelijk minder thuis voelen op de wereld zodat we aan het einde minder moeite hebben met de dood?
Misschien lijkt het nu alsof ik het niet met je eens ben. Ook ik zie weinig grijs meer. Grijs omarmen is moeilijk, het is een teken van intelligentie. Het betekent dat je ondanks oplopende emotie open blijft voor andere standpunten, twijfel toelaat. Grappig te bedenken dat ik me tijdens mijn studie zo heb afgekeerd van wetenschappelijk onderzoek – want dor en levenloos en oninspirerend – terwijl het met zijn feilbare hypothesen juist een voorbeeld is van intelligentie, moed en openheid.
Dit is een nogal cerebrale brief aan het worden. Dit soort dingen schrijf ik eigenlijk nooit, en ik hoop dat ik je niet verveel.
Bijzonder om te merken hoeveel ik in een normaal gesprek laat afhangen van de reactie van de ander. Nu ik de jouwe niet (meteen) kan zien, voelt het een beetje als in de leegte praten. Ik krijg geen directe feedback en kan mijn onderwerp en stelligheid nergens op afstemmen.
Ook als ik fictie schrijf, schrijf ik aan iemand. Een roman of kortverhaal is tenslotte een poging om iets te communiceren, maar omdat ik van jou wél een antwoord kan verwachten, voelt dit helemaal anders. Best vreemd dat brievenschrijven eeuwenlang de belangrijkste communicatie-op-afstand was. Voor mij voelt het rauwer, kwetsbaarder dan een gesprek, juist omdat ik mijn woorden niet kan afstemmen op jouw woorden, gezichtsuitdrukking, lichaamshouding. Ik moet in het diepe springen, schrijven wat ik voel en denk, en er maar op hopen dat ik aansluiting vind.
Ik zie uit naar je brief,
Ignas