Mooi wat je schrijft over de troost van de verbeelding
Ha Machteld,
Het was geen vrolijke maand voor je, begrijp ik uit je brieven. Eerst de stormachtige gedachten over het einde der tijden die je met de zeewind door je hoofd liet waaien en dan ook nog de zorgen en schrik over je vader. Blij om te lezen dat het goed afliep. Ik herken wat je schrijft over die sluipende intrede van klein verlies. Hoewel mijn ouders pas halverwege de zestig zijn, is er steeds meer vergeten, klunzen en pijntjes hier en daar wat zich slechter laat negeren en verbergen. Mooi wat je schrijft over de troost van de verbeelding. Het is zowel een zegen als een vloek, zo ervaar ik dat ook zelf. Sinds een aantal jaren besloot ik mijn verbeelding wat minder te voeden. Het maakt me stabieler minder vaak somber, maar ook minder van het ‘scheppen’ zoals jij dat noemt. Ik mis het en ik mis het niet. Het euvel nu verworden te zijn tot een ‘denkend hoofd op pootjes’ neem ik voor nu dan maar even op de koop toe. Hoewel de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik wel zoek naar mijn equivalent van een ambachtelijke drukkerij, zodat het er zal zijn wanneer het hoofd van de pootjes dreigt te vallen ten gevolge van al te veel zorg en verantwoordelijkheden. Ik zoek het in de groene hoek: plantjes, al dan niet gekweekt, maar allemaal geworteld in aarde en een kruin in de wind. Over twee weken maak ik kennis met een dame die een pluktuin runt en dat combineert met het begeleiden van mensen die reïntegreren en een plek voor kinderen om buiten te zijn en te leren hoe groente groeit.
Liefst niet ten koste van onszelf, maar ach, dat zie we dan wel weer
Ook ik ben overigens begonnen met het lezen van Harari, maar dan Eenentwintig lessen voor de eenentwintigste eeuw. Eigenlijk lees ik ze dan niet de juiste volgorde, maar als ik jou zo lees, ben ik wel met de meer opbeurende keuze begonnen. Zoals je Sapiens beschrijft doet het me denken aan een van mijn lievelingsboeken, Godverdomse dagen op een godverdomse bol van Dimitri Verhulst. In net iets meer dan 180 pagina’s beschrijft hij de menselijke geschiedenis van half reptiel, nog net niet zo vroeg als de big bang, tot en met de homo economicus. De strekking is inderdaad dat we in grote haast lijken te verkeren als het gaat om de vernietiging van de wilde wereld. Liefst niet ten koste van onszelf, maar ach, dat zie we dan wel weer.
“…om maar eens even tot de kern van de zaak te komen, alles is stilaan toch aanwezig en ‘t weet ‘t, ‘t riekt ‘t als het ware om zich uiteindelijk in volle glorie te smijten op datgene waarvoor het uit de kreeke kroop en zich metamorfoseerde tot een wezen dat alle beesten overmeestert. Dat ene, in de verte voorlopig genaamd ‘iets’. ‘Iets’ dat het bereiken wil en waarvoor het de macht over alles noodzakelijk acht. Macht over zichzelf en over de wereld, eventueel in omgekeerde volgorde en het heerst, maar pas volledig als het ook de dood beheerst.”
Al met al geen schone en lieve geschiedenis, maar toch licht verteerbaar zoals Verhulst dat weet te vatten met zijn Vlaamsplatte woorden. Smijten. Wijven. Ge moogt.
Het is dus louter de vraag wanneer wij de pechvogels zullen zijn
Je vraagt of ik optimistisch ben over de toekomst. Moeilijke vraag. Er is niet zoveel reden tot optimisme. Toch is het er vaak wel in mij. Het is een gevoel dat ontspruit uit een cocktail van voorspoed en een prettig afgestelde hormoonhuishouding. Dat laatste wil zich nog wel eens even zo onstuimig tonen als het weer in september. En dus is mijn denken over de toekomst een soort bloemlezing van schaamteloos naïeve bespiegelingen over toegroeien naar een zekere balans en harmonie van ons mensen met de wereld en met aan het andere uiterste hel en verdoemenis van zich opeenvolgende ontwrichtende episodes. Het valt overigens niet uit te sluiten dat het laatstgenoemde zwarte scenario de weg bereidt voor de utopie zoals ik die ook denkbaar acht. Laten we wel wezen: die hel, bestaande uit ernstige epidemieën, hongersnoden, natuurrampen en sociale ontwrichting is al realiteit op veel plekken in de wereld. Het is dus louter de vraag wanneer wij de pechvogels zullen zijn. Misschien is wat we nu meemaken het begin van dat verhaal. Ja, dat is wel iets om bang van te worden, maar ook iets wat dwingt tot dankbaarheid. We hebben het maar mooi voor elkaar, toch al zo’n 75 jaar en misschien wel meer. Je zegt in jouw brief iets moois, wat overigens ook wezenlijk is. De angstige tijd waarin je voor je ouders zorgde was ook fijn en gezellig. Dat dat kan zou de grootste reden tot optimisme moeten zijn; wat er ook gebeurt, we blijven, we zijn. Ik denk dat we niet eens hoeven vluchten in verbeelding om in het leven de lichtheid en een moois te zien.
Het is ook best een goed idee om soms van het ergste uit te gaan
Het is ook best een goed idee om soms van het ergste uit te gaan zoals ook jouw moeder deed. Het is een beetje oefenen, zodat je de weg weet als het ergst denkbare ook echt gebeurt en je emoties en dichte mist optrekken in je hoofd. Misschien vind je dan op de taste weg of leg je je neer bij het niet weten.
Interessant trouwens, jouw boek. Misschien moet ik het eens lezen. Ik zie veel vrouwen de sprong wagen naar het moederschap. Sommigen vliegen weg, anderen slaan te pletter op miskramen, eenzaamheid of andere onvoorziene teleurstellingen. Ik ben benieuwd of het nu veel anders is dan toen jij erover schreef. Ik denk dat er steeds meer openheid en eerlijkheid is. Dat de achterblijvers, een groep waar ik mij bevind, aarzelen. Toen ik 25 was, wist ik dat ik moeder wilde zijn. Die overtuiging is nu in herinnering. Inmiddels lijkt het knap lastig om de vrouw die ik nu ben te verenigen met moeder zijn. Benieuwd dus naar jouw boek over moederschap, die staat nu per direct op de short list.
Groet,
Marie