Terwijl ik begin te schrijven stuit ik dan ook gelijk op een aantal vragen
Rotterdam, 5 juni 2020
Beste Rolinka,
Wat is het bijzonder om op deze manier kennis met elkaar te maken. Voor mij is het althans de eerste keer. Terwijl ik begin te schrijven stuit ik dan ook gelijk op een aantal vragen. Ga ik nu eerst uitgebreid over mezelf vertellen, en daarna over op de inhoud – wat die ook zal blijken te zijn? Of andersom? Of is een scheiding daartussen eigenlijk juist kunstmatig?
Ik besluit het laatste. De zorgen die ik me maak, de hoop die ik koester, de ideeën die ik heb, waarom ik aan dit project deelneem, en wie ik ben, zijn niet los van elkaar te zien. Dat moet voor jou ook gelden. Net als in ‘normale tijden’, waarover we het ongetwijfeld nog veel zullen hebben, zullen we elkaar al doende leren kennen.
Misschien alleen nog een korte schets van waar ik zit terwijl ik je schrijf. Misschien vind je het leuk om daar een beeld van te hebben. Ik heb een klein kantoortje in het Entrepotgebouw in Rotterdam-Zuid. Negentien vierkante meter, met aan een kant een groot raam. Mijn bureau staat er haaks op, tijdens het werken staar ik regelmatig wat naar buiten. Ik heb een rij boeken staan, het zijn er een stuk over dertig, een koffieapparaat, een Griekse vaas met een schildering van Achilles, een pennendoos die m’n opa ooit meenam uit het Midden-Oosten, een Boeddhabeeldje dat ik van m’n moeder kreeg, en verder niks. Wat ik allemaal in m’n kantoor doe komt later nog wel.
Elke ochtend neem ik alleen bovenop de Willemsbrug even rust om om me heen te kijken
Het Entrepot is een oud opslaggebouw, uit de tijd dat alle havenactiviteit nog echt in de stad plaatsvond. Het is nu omgebouwd tot woningen, er zitten wat winkels, en kantoorruimte. Elke ochtend fiets ik erheen, vanuit m’n huis in Noord, in het Liskwartier. Ik fiets langs de Bergsingel, de Noordsingel, steek dan de Rotte over en draai de Meent op. Dan ga ik naar links en fiets over het Binnenrotteplein, waar op dinsdag en zaterdag altijd de markt is, kruis de Blaak en steek via de Willemsbrug de Maas over. Het is een prachtige route, dwars door het oud en nieuw dat deze stad zo bijzonder maakt. Ik fiets altijd snel. Zacht fietsen kan ik niet. Nooit gekund. Elke ochtend neem ik alleen bovenop de Willemsbrug even rust om om me heen te kijken. Al heb ik het duizenden keren gezien, de Maas, de beide oevers, de bruggen die ze verbinden, aan weerszijden al die bouwwerken van vele generaties, het went nooit. Het is een dagelijks geluksmoment, en meer nog dan dat ook een moment waarin ik steeds besef waartoe we in staat kunnen zijn, als we durven dromen, en als we samen weten te werken om die dromen te realiseren.
Dat besef op de brug brengt me bij ons project. Onze brievenwisseling. De directe aanleiding is de coronacrisis. Het heeft ons leven plotseling ingrijpend veranderd en die afstand tot alles wat ‘normaal’ was, helpt ons dat ‘normaal’ een stuk beter te zien. Het leidt tot allerlei vragen, en opent allerlei deuren. Ik kijk ernaar uit om het daarover met je te hebben. Maar de noodzaak van dit project, want er ís wat mij betreft een noodzaak toe, gaat verder terug, en gaat ook dieper, dan deze crisis.
Die noodzaak zit hem er in mijn ogen in dat we collectief te veel de verkeerde kant op fantaseren. En dat doen we al heel lang. Het is noodzakelijk dat we een begin maken aan een tegenbeweging.
Het is een idee dat al lang sluimert, maar pas echt bewust bij me binnenkwam tijdens deze coronacrisis. Half februari, toen langzaam duidelijk werd dat dit virus, dat wekenlang een ver-van-ons-bed-show leek, ook in Nederland op zou moeten gaan duiken, ben ik op een ochtend in de auto gestapt en naar de supermarkt gereden. Ik kan me niet meer precies herinneren welk beeld de doorslag had gegeven, maar dat doet er ook niet toe. Ik reed erheen, pakte een kar en laadde hem helemaal vol met lang houdbaar eten, flessen water en schoonmaakspullen. De kassière keek me raar aan, en ik voelde de ogen van degene achter me in de rij ook bevreemd naar me kijken. ‘Feestje’, mompelde ik licht gegeneerd. Dat was natuurlijk niet waar. Ik reed vervolgens naar de benzinepomp, tankte de auto vol, en haalde een stapel cash op bij de bank. Thuisgekomen stalde ik alles uit in ons voorraadhok, maakte een foto en stuurde die naar een WhatsApp-groep met vrienden. ‘Als dat virus hier uitbreekt wordt het chaos in de winkels, wees het beter voor.’ Wat toen volgde was surrealistisch. Allemaal, op één na, hadden op die ochtend of in de paar dagen ervoor hetzelfde gedaan. Toen we van de hilariteit van het moment waren bekomen, hamsteren, want dat was dit natuurlijk, ‘kon’ toen nog, merkte één van hen op: ‘Het is ook niet zo gek dat we allemaal op dit idee zijn gekomen. Door alle films die wij in ons leven hebben gezien, door alle games die we hebben gespeeld, zijn we op alle denkbare nachtmerriescenario’s voorbereid. Of er nou een virus uitbreekt, er kwaadaardige aliens landen, de computers het overnemen, of de zombie-apocalyp begint; we weten in principe precies hoe dat gaat en hoe we ons moeten voorbereiden.’
Een paar weken later, nu een paar weken geleden, had ik met een andere vriend, met wie ik podcasts maak met als doel de liberale beweging in Nederland te vernieuwen, een gesprek over klimaatverandering, en over hoe moeilijk het lijkt om mensen daarvoor in beweging te krijgen. Hij analyseerde dat veel verduurzamingsmaatregelen, zoals het energieneutraal maken van je huis of het aanpassen van reisgedrag, nog te veel voelen als stap weg van wat comfortabel is. Het is duur of saai, maar het moet omdat er anders onheil over ons afkomt. Het heeft hier en nu geen voordeel. Het is niet een stap ergens naartoe, naar een mooie plek, maar ergens vandaan.
Toen sloeg die opmerking van m’n medehamsteraar bij me in als een granaat
Toen sloeg die opmerking van m’n medehamsteraar bij me in als een granaat. Hoe kan het dat wij geen enkel levendig beeld hebben van een mooie toekomst waarin al die verduurzamingsmaatregelen zin hebben gehad, en waarin het leidt tot een mooier leven voor iedereen, en dat we wel vol zitten met dystopische beelden van elke denkbare soort? Hoe kan het, breder bezien, dat nostalgie in deze tijd zo wijdverspreid is, en er nauwelijks nog utopische dromen in omloop zijn? Nu denk ik: omdat we op enige moment in de afgelopen decennia zijn begonnen met steeds meer de verkeerde kant op fantaseren. We zijn steeds meer overweldigd geraakt door alle problemen in het hier en nu, en kunnen ons nauwelijks meer een toekomst voorstellen waarin niet één of al die problemen ons te veel zijn geworden.
We moeten daarvan af. We hebben hoop nodig. En zelfvertrouwen. Echt optimisme. En dat begint, ben ik steeds meer overtuigd, met verbeeldingskracht. En met het lef om beelden te schetsen of onder woorden te brengen die in het hier en nu als grenzeloos naïef zullen worden afgedaan. We moeten daar doorheen drukken. We moeten fantaseren over een samenleving waarin we ons weer verbonden met elkaar voelen, waarin iedereen een eerlijke kans krijgt, waarin de welvaart rechtvaardiger verdeeld is, waarin we een gevoel van gemeenschap en lotsverbondenheid hebben. En over een toekomst waarin leven in harmonie met de natuur niet koste, maar juist ten goede komt aan het levensgeluk van ieder mens. En over zoveel meer.
Dat is wat ik hoop dat wij een beetje kunnen doen, net als de andere brievenschrijvers. Ik hoop dat we elkaar daarmee kunnen inspireren, en uiteindelijk ook anderen.
Ik kijk uit naar je brief.
Hartelijke groet,
Tim