Eigenlijk hebben we veel te lang op adrenaline gedraaid
Marie!
Ik zag dat het 8 juli was toen je mij je laatste brief schreef. Inmiddels is het 8 augustus!
Wat fijn, zo’n lange, uitgebreide brief. Maar je wordt niet beloond met een spoedig antwoord. Het was even vakans, wat een rare bedoening was na afgelopen maanden van een soort van ‘wachtstand’. Normaal gesproken zit iedereen in een soort jaarritme, met de onafgesproken regel dat je nog even doorjakkert voor de zomervakantie aanbreekt. Voor kinderen gaat het ook zo: een enorme stroom aan ‘evenementen’, uitjes, feestjes en afscheid markeert ieder jaar weer het einde van het schooljaar. Niet dat er ook maar iemand is die op dat moment uitziet naar die opgeklopte drukte, maar dat deert niet. Het zijn rituelen, en die hebben we nodig als ankerpunten. Nu die ankerpunten corona-gewijs wegvielen, wisten de kinderen ook niet zo goed hoe ze nu aan de vakantietijd moesten beginnen. Ze leken er zelfs lichtelijk tegenop te zien. Wonderlijk gegeven.
Maar jij was zomaar ineens gehospitaliseerd! Een verblijf in het ziekenhuis is nu extra raar, dat had ik ook al begrepen van mijn zwager die ernstig ziek is geweest en lang in het ziekenhuis verbleef. Ben je nu weer fit als een hoentje? Ik hoop het maar. Het ziekenhuis is toch al zo’n bevreemdende omgeving, een wereld op zich, afgesloten van de buitenwereld. Dat moet nu nog sterker zijn, met hele vleugels gereserveerd en haast hermetisch afgesloten voor corona. Ik weet dat toen ik zelf ooit een week in het ziekenhuis lag, ik me nauwelijks voor kon stellen dat de wereld buiten er ook nog was, en gewoon doordraaide. Heel naar vond ik dat, alsof je even buiten het gewone leven staat en constant gefocust bent op ziek-zijn en daar weer beter van worden. Als maatschappij ervaren we momenteel iets soortgelijks, denk ik. Alles draai om hoe te dealen met het virus. Onze blik raakt verkokerd omdat er levensgevaar dreigt.
Ik hoop maar dat jij dat niet voelde, ook al moest je een ingreep ondergaan en bleek je bij thuiskomst zieker dan de bedoeling was. Toen ik jouw relaas las, moest ik denken aan een heel mooi gedicht van de Poolse dichteres Szymborska. ‘Kleding’ heet het. Misschien zegt het je niks, dan leg je de tekst maar gewoon terzijde, maar ik stuur het gedicht even mee. Waar het me om gaat in het gedicht (en waarom ik eraan moest denken bij het lezen van jouw brief), is dat het beschrijft hoe we allemaal vrezen voor het ergste bij een doktersbezoek. Of het nu een virus is dat we vrezen, of bang zijn dat een bacterie of andere ziekte ons lijf overneemt, we zijn op zo’n moment doordrongen van het gevoel dat, hoe veel dokters ook kunnen, er altijd de kans is dat het verkeerd afloopt. Zelf denk ik dat zo’n virus als Corona nog maar de testronde is, de opmaat naar misschien wel veel ergere, snellere, dodelijkere virussen (bacteriën, schimmels). In onze overbevolkte wereld kan het haast niet anders dan dat er ziektes gaan uitbreken die we niet de baas kunnen. Maar hoe ga je met die wetenschap om, als mens? Voorlopig zijn we blij en opgelucht als we ‘met nog bevende handen knoopjes,/ritsen, gespen, riemen, dassen, boordjes/dicht te ritsen, gespen, strikken, binden, sluiten,/en uit de mouwen, de tasjes, de zakken/het verfrommelde, gestippelde, gestreepte, gebloemde, geruite/sjaaltje te trekken, dat opeens nog veel langer van nut kan zijn.’ Die opluchting. Dat het nog even niet zo is, dat we naar buiten stappen in de wetenschap dat het leven nog wel even zal duren. Uiteindelijk is dat natuurlijk waar ál het leven op gericht is: verder leven, doorleven, overleven, voortplanten. We zijn zo gewend geraakt heer en meester te zijn over de wereld, dat we de deemoed die vergankelijkheid van ons vraagt, het liefst vergeten. Ook dat is alleen maar menselijk, denk ik. Morgen is Goudsmit bij Zomergasten. Hij is viroloog en ik ben heel nieuwsgierig naar zijn visie.
Ik droomde van allerlei verdrietige dingen
Inmiddels is het maandag, en het avondje Goudsmit heb ik uitgekeken. Aardige man, en hoewel hij toch ook heel optimistisch gestemd leek over tal van dingen, bleef er een weemoedig gevoel hangen toen ik naar bed ging. Ik droomde van allerlei verdrietige dingen. Soms heb je dat, dat je een onderstroom voelt die weliswaar onuitgesproken blijft, maar die luider spreekt dan alle uitgesproken woorden bij elkaar. Het ging gisteravond uiteraard ook over virussen en hoe die de wereld in de tang kunnen houden, maar de imprint van de gesprekken was voor mij een andere.
Terwijl ik deze hele brief zit te pennen merk ik ook bij mezelf dat ik het er af en toe niet meer over wil hebben, over corona. Misschien wordt dat vooral ingegeven door de constatering dat het dagelijks leven en dan vooral het sociale verkeer er niet leuker op wordt. Het stemt verdrietig. Alsof alle sociale spontaneïteit langzaam maar zeker vervliegt en je bij alles na moet denken. Nabijheid is zo belangrijk, zo fijn! Ik belde mijn ouders met de vraag of ons mensenkind niet een nachtje mocht komen logeren, nu ze eigenlijk al bijna zes weken in een soort van quarantaine met ons leeft die zomervakantie heet. Helaas, mijn vader durft dat niet aan. Ik snap het wel, daar niet van, maar beide partijen zijn er zó verdrietig van…
Ik heb het gevoel dat ik alle verhalen herhaal die iedereen over corona aan elkaar vertelt. Alsof we in een soort loop zitten met z’n allen. Toen ik gisteren naar Goudsmit zat te kijken op tv, raakte ik er ook weer van doordrongen dat de wereld sowieso in rap tempo verandert, op meer vlakken dan we bevatten kunnen. Het je het gekeken? Misschien vind je er wel niks aan, aan Zomergasten.
Dat de dingen simpel zijn, vind ik vaak wel prettig
Ben jij deze zomer op pad geweest, of was je rondom huis? En hoe ziet jouw werkende leven er eigenlijk uit? Daar was ik ook zo benieuwd naar. Wij gingen een weekje naar zee en een week naar een huisje in de Ardennen. Overzichtelijk en fijn. Dat de dingen simpel zijn, vind ik vaak wel prettig. En nu ben ik weer aan het werk. Ik werk als zelfstandig redacteur. Er moet de komende weken een lijvig boek af, waar ik nog even mijn schouders onder moet zetten, maar hoe leuk de auteurs ook zijn om mee te werken, ik heb moeite me ertoe te zetten. Voordat we op vakantie gingen las ik de column van Japke D. Bouma die zich altijd heerlijk opwindt over kantoorjargon in NRC. Deze keer ging het over de vermoeidheid die veel mensen ervaren in dit rare virus-tijdperk, dat zo veel vraagt van ons aanpassingsvermogen. En dat Japke dat zelf ook aan den lijve ondervond. Ze schrijft: ‘De coronacrisis is veel ingrijpender geweest [hoezo ‘geweest’, dacht ik. We zitten er toch nog middenin? Afijn, dit terzijde.] dan we tot nu toe beseffen, en dat we er nu pas achter komen hoe heftig het werkelijk was. Eigenlijk hebben we veel te lang op adrenaline gedraaid, waardoor we mentaal uitgeput zijn. En daar moet het brein nu van herstellen. Want we hebben heel veel moeten multitasken en improviseren de afgelopen maanden en dan ook nog eens in een periode met veel zorgen: over je baan, je familie, de economie, de wereld. Het kost sowieso veel energie om uit je normale routine te zijn gerukt.’ Herkenbaar, vind je niet? En tegelijkertijd denk ik: we weten het nu wel. Die constatering lost het namelijk nog niet op.
Zelf kwam ik maar moeilijk tot rust, eenmaal op vakantie. Ik denk dat vooral dat niet weten hoe de dingen verder zullen gaan, niet weten of en hoe je werk verdergaat, niet weten of je je moeders tachtigste, of je zus d’r vijftigste verjaardag met zijn allen mag vieren, niet weten of je mag daten of juist allenig thuis moet blijven (ik noem maar een zijweg); al dat soort onzekerheden en het gebrek aan een kader dat ritme garandeert, maakt dat het zo vermoeiend is. Ik probeer in dit soort onzekere tijden mezelf een paar oogkleppen aan te meten. Tijdelijk probeer ik mijn wereld te verkleinen tot de kern ervan, en probeer me te richten op dingen waar ik wél grip op heb. Nieuw werk maken bijvoorbeeld, en samen met een vriend een heel klein, overzichtelijk tentoonstellinkje bedenken. En ik focus op de mensen die me het meest geliefd zijn, al kan je die ook teveel zien…
Als gezin vond ik het af en toe lastig dat je elkaar zó veel ziet. En toch, alles bij elkaar ging het wonderbaarlijk goed. Niemand liep een blauw oog op, bijvoorbeeld. Maar genoeg nu, over de coronatijden. Misschien mogen we best een beetje expanderen en ook over andere dingen schrijven. Ik zie ernaar uit om je weer te lezen! Niet smelten ondertussen, het duurt niet lang meer, zeggen ze, deze onwereldse hitte.
Grote groet,
Machteld